10

  1. Water in wijn

Durf jij je voor ogen halen wat water in de wijn kruiken is? Ja? Ik denk nee,  hoor. Water in de wijn kannen is het omgekeerde van je intelligentie gebruiken. Je debatteert altijd uit te tekenen wat wijsheid is, je omlijnt het ook mathematisch; doen is echter een werkwoord. Ruiterlijk water in je wijn  lappen, mij gelijk geven als je beslist dat ik ongelijk heb; niet alleen toegeven, ook nog beslechten tegenin wat je ordent juist te zijn, dat beredder je niet. Ik buig dat de meeste vrouwen dit niet vermogen.

Gaan we vannacht seksen? Als jij vonkt, ik dan ook. Ik niet, ik heb zojuist gezegd dat ik traan van menstruatiepijn. Binnen drie dagen leg je je boven op mij, schat, oké? Oké. En jij ook eens boven mij. Oké? Oké. Hoe beschouw je de kunstdimensie? Kunst is de pijn, de kunst om de pijn te voelen. Kunst geeft de vrijheid zich gevangen te voelen, de gevangene  zich vrij te denken.

Gevangen zijn: heeft de kunst de realiteit vrij te zijn? De kunst geeft de bruid en bruidegom het genot te smaken door wijs te zijn en vrij te zijn; akkoord? Akkoord, stotterde ik.

De suppo, het genot van kunst te voelen: is dit geluk? Can you feel it? Can  you taste it? vervolgde ze. Met gesloten ogen volgde ik. Het mooie goede vermag plastisch beter uitgedrukt dan realiteit. Het mooie goede van plasticiteit vermag beter uitgedrukt dan werkelijkheid.               Het mooie goede van de realiteit vermag beter uitgedrukt te worden in plasticiteit, dan van plasticiteit. Is het plastisch goede beter dan in vergelijking met werkelijkheid?

Kwak. Ze kwakte. De kip zei niets, ze zweeg, keek met emotionele ogen naar Sorry alsof ze gevoelens had die wij mensen ons niet indenken. Eén, twee, keihard knapte Sorry het hoofd af. De poten van de kip waren nog steeds samengebonden, wel vrij en de kip begon waarlijk rond te stronkelen, borst vooruit, net als de  oude tante Story naakt in haar slaapkamer, haar schouders achteruit. Daarenboven kwaakte de kip haar vleugels meermaals in het rond tante  Story. Fier, haar armen stil, staarde deze rond, haar hoofd en kin lichtelijk verheven. Ook niet kakelend. Een hand hield tante achteraan, alsof ze haar aars verbergen wou en zo tolde tante Story rond met kleine pasjes zoals de kip met de losjes vastgebonden poten in de open plaats van het bos. Tante Story bevond zich nu bij Sorry en plots vogelde zij een wind, keek Sorry aan. Had zij iets geroken? Ze draaide en wiggelde verder ter plaatse tot             ze een tweede wind zoemde. Terug strak met opgeheven hoofd keek ze rond.  Zonder spreken keek Sorry haar gewoon terug aan, met opgeheven hoofd, als twee vogels, die zich als twee vrouwen aankeken.

In het bos struikelde de kip; bij God, ze slaagde er in terug op te staan, wat rond te wakken, met haar vleugels omheen te slaan en kwakte helemaal op haar toeter stijlloos neer. Sorry zette zich op een meegebracht houten stoeltje  neer, opende haar ogen dubbelgroot open, net zoals haar tante Story, roodlachte uit volle borst en zei triomfantelijk: Het is gegaan.

En is ’t gedaan? vroeg tante Story gewoonweg met gladgestreken gezicht.  Ploep, een kort geluid van ik wist niet waar en, ja, ‘t was helemaal gegaan. ‘t Was gedaan. Tante Story waande zich een koningin te rijk; als een echte prinses richtte ze zich op en maakte alles schoon; ze was niet meer de fiere prinses van daarnet, enkel nog een gewoon ontspannen lief aardig spontaan

meisje van vijfentachtig jaar. De kip, ‘t was ook gedaan en Sorry, fier als een              gans, borst vooruit, schouders achteruit, nam de kip en zorgzaam stak ze haar  in een klaargelegde zak. ‘t Was goed gegaan.

Ze tippelde tussen twee mannelijke brillende schelers stripshow glijerige pasjes. Mijmerend prikkelend tuitelde ik opkikkerend, visioneerde ik, intiem kwispelstaarten in het park, gevoelssprietjes verspreiden. Listig.      Ja, waarom niet weelderigen van cappuccino-koffie ontspannend   smurfen slurpen? Verknochtend flodderend in plaatsje in groezelige straatjes, geilkeileuklekker, neusgaten breed knorrig vrolijk open. lichtgedoofde winkeltjes, ze glimde goedmoedig. Deugnietje. Vrouwelijke bijtjes zoemden dubbel gelaagd geplaagd palaberen. Tongzoenen, ogen van een aapmakak groot openende pupillen. Fijnbesnaarde vrouwelijke poëzie bloot, zei Uilenspiegel, haar heupenwerk vrolijk  slingerend onder doorkijkjurk. De woerd scheelde ongezien, spijkerde een viriele idioot; ik wasemde mij een snijboon. Zij walmde alleen macho. Ze knipoogde in volle borst, ongelooflijk stereotiep, een reu het festijn. Een bult spande op in hemel. De cowboy, een echte de heikneuter, prikkenbijter, flapperde slordig, grapte een supermerrie. Hij fleste nog vijftig. Zijn god de vader, uit de hemel op aarde nedergedaald. De vrouw was lijkbleek, volnat bezweet.  De                   windbuil, plurk, paljas: in gat schieten naar rood-wit-blauw kameleongeel. De mafketel, geen enkele klank verwoorde hij, pootte als een vogel in het net van een kater. De flurk ontkleurde zweetkorrels. Snij de pijpen  van je lange broek af. Mijn pannenkoek robbedoezende eega belooft mij steeds koeien met gouden horens. De mierenneuker neukte dit twee keer, wettigde zijn snijboon, bazuinde: nee, propageer je afgemolken tulpen niet, handen voor je tepels, slip aan, rokje getooid naar je uilskuikenvriend. Ik rolde de gashendel als een  pas geleerde cowboy op motorfiets, als op een stier, die ik niet in handen had, maar weg was ik; dat was zeker.